'Onze Kuip is één van Rotterdams mooiste bouwwerken, een heilige plek'
De Kuip, de nieuwbouw, de renovatie het blijft mensen bezig houden. Van de hoogste gelederen binnen de club en de gemeente tot de supporters op de tribune. Er is nog steeds geen duidelijkheid over de toekomst en ondertussen is het een teringzooi in De Kuip, dat schrijft Wessel Pennings in zijn column in het Algemeen Dagblad.
Er is de laatste jaren weinig gebeurd aan onderhoud. 'Hier en daar een verfje, of wat spaanplaat - dat is het, buiten de sponsorruimten, wel zo ongeveer wat onlangs aan de Kuip is vertimmerd. Bij de urinoirs sta je in je pis, het beton is hier en daar spekglad of afgebrokkeld. Deuren en rolluiken haperen. En wie niet oppast, struikelt over verlengsnoeren of stoot zich tegen een verdwaalde rolcontainer. Naar prullenbakken is het zoeken. De krokettenverkoopster op mijn vak heeft provisorisch zelf een vuilniszak opgehangen.'
Pennings oordeelt hard. 'Het is een teringzooitje.'
'Dat hoort niet. Onze Kuip, die misschien nog wel jaren mee moet, is een van Rotterdams mooiste bouwwerken, een heilige plek. Er is gebeden, gescholden, gehuild en gezongen. De Kuip is als het leven, iets om te koesteren.'
Hij vraagt zich hardop af of de stadiondirectie wel door heeft wat er nu gebeurt. 'In blijde afwachting van het in die kringen zo vurig gewenste gloednieuwe stadion moet ergens begin deze eeuw besloten zijn dat geen cent meer mocht worden besteed aan klantvriendelijke aanpassingen in onze Kuip der kuipen. Dat is respectloos naar de fans, die er altijd weer met tienduizenden komen. Maar bovenal is het walgelijk en liefdeloos dat zo wordt omgegaan met een monument van zoveel maatschappelijke en architectonische waarde.'
'Ik bid dat de bazen van het stadion zo niet omgaan met hun oude vaders en moeders, die, net als de Kuip, na een schitterend leven niet meer zo kwiek zijn als voorheen. Dat ze hun pa of ma af en toe lekker in bad doen, naar de dokter brengen of naar buiten, voor lekker eten of nieuwe kleren. Dat ze hen niet verwaarlozen, niet in hun ontlasting laten wegrotten.'