Feyenoord verliest hoger beroep over crisisheffing

Voetbalclub Feyenoord betaalde in 2012 een deel van haar werknemers, onder meer voetballers, trainers, technische staf en directeuren, een salaris van meer dan € 150.000. De totale loonkosten bedroegen in dat jaar ruim € 15,3 mln. Feyenoord ging in beroep tegen de crisisheffing 2013 van € 657.972 (pseudo-eindheffing hoge lonen; art. 32bd Wet LB). Zij stelde dat de club 22,5 maal zoveel crisisheffing betaalde dan een gemiddelde inhoudingsplichtige, terwijl zij gedurende het seizoen 2011-2012 wat betreft de financiële situatie door de KNVB was ingedeeld in de slechtste categorie 1 waardoor zij in dat seizoen een nettoresultaat van € 50.000 moest behalen. Door de niet af te wentelen crisisheffing moest dat per saldo € 657.972 hoger zijn. Rechtbank Den Haag Feyenoord ging in hoger beroep. Hof Den Haag besliste dat de vraag of de crisisheffing in strijd was met de wetssystematiek en artikel 1 van de Wet LB in het midden kon blijven, omdat artikel 32bd Wet LB bepalingen die in strijd zouden kunnen komen met de crisisheffing, expliciet opzijzette. Het Hof besliste vervolgens dat het beginsel van "fair balance" op wetgevend niveau niet was geschonden. Weliswaar was sprake van materieel terugwerkende kracht, maar door de ernstige budgettaire problemen en de sombere economische situatie ontbeerde de keuze van de wetgever volgens het Hof niet elke redelijke grond en viel deze binnen haar ruime beoordelingsvrijheid. Het Hof besliste vervolgens dat Feyenoord ook niet aannemelijk had gemaakt dat sprake was van een individuele buitensporige last. Het eigen vermogen van Feyenoord was in het seizoen 2011-2012 gestegen van € 21.057.00 negatief aan het begin van het seizoen naar € 9.515.000 negatief aan het eind van het seizoen. Deze positieve lijn had zich in het seizoen 2012-2013 kunnen voortzetten ondanks de pseudo-eindheffing hoge lonen, aangezien het eigen vermogen aan het einde van dat seizoen € 6,2 mln negatief was. Inmiddels bevond Feyenoord zich bovendien weer in de meest gunstige categorie 3 van de KNVB. Tot slot besliste het Hof dat ook het discriminatieverbod van de artikelen 14 EVRM en 26 IVBPR niet was geschonden. Het Hof verklaarde het hoger beroep van Feyenoord ongegrond.
Reageren

Lees ook

Meer nieuwsberichten